Akkerkakker

Auteur: Robin Kerkhof

Hengelo, september 1985.

In een pril lentezonnetje rennen, schreeuwen en spelen kinderen op het schoolplein. Verstoppertje, hinkelen, tikkertje, voetballen, sprintwedstrijdjes, van alles gebeurt er tegelijkertijd.

Tussen deze vrolijke drukte door loopt Ruben. Achter hem lopen zijn maten Marcel en Jeroen. Zij zijn tegen elkaar aan het opscheppen over wanneer zij voor het eerst hebben gerookt. Ruben luistert maar half, maar dan betrekt Jeroen hem bij de conversatie:
“Ruben! Hé, Ruben!”

Zonder zich om te draaien, geeft hij als antwoord:
“Ja?”
“Wanneer heb jij voor het eerst gerookt?”
“Roken is voor mietjes.”

Dit antwoord zorgt ervoor dat Marcel Jeroen een duw geeft, terwijl hij zegt:
“Zie je wel dat roken niet stoer is.”
“Hé, niet duwen, eikel.”

Dan bereiken de drie de rand van het schoolplein. Zij blijven staan bij de smalle strook gras die het terrein van de katholieke basisschool De Akker scheidt met die van de openbare basisschool Theo Thijssen.

Ruben heeft gehoord dat er ’s winters altijd sneeuwballengevechten worden gehouden tussen de twee scholen. Een dergelijke rivaliteit is nieuw voor hem, zoals zoveel dingen sinds de Anne Frank-school is gefuseerd met De Akker.

Eigenlijk zijn dingen er sindsdien alleen maar op achteruitgegaan. In de eerste plaats moet hij nu twintig minuten fietsen, terwijl hij voorheen maar vijf minuten hoefde te lopen. Daarnaast kent hij de meeste van de leraren niet, want alleen meester De Wit en juf Ooievaar zijn nog over van zijn oude school.

Het is wel een meevaller dat zijn klas les krijgt van meester De Wit. Het ander gelukje is dat men bij de fusie heeft besloten om de hoogste klassen in tact te laten, terwijl voor de andere jaren de klassen zijn samengevoegd. Dit betekent dat Ruben ten minste bij kinderen in de klas zit die hij goed kent. Jongere leerlingen van de Anne Frank-school hebben niet dat geluk.

Het geluid van joelende kinderen rukt hem uit zijn gedachten. Hij herkent het geluid. Dit betekent dat er ergens een vechtpartij gaande is. Hij draait zich om en speurt met zijn ogen het speelplein af tot hij een samenscholing van kinderen zien.

Hij rent er heen en wurmt zich een weg door de toeschouwers. Als hij eindelijk vooraan staat, ziet Ruben het dikke lichaam van zijn klasgenoot Dirk half in de struiken liggen. Een magere jongen met een grote bril mept als een bezetene op hem in.

Ruben kent hem niet van zijn oude school, dus hij moet een leerling van De Akker zijn. Hij zit waarschijnlijk in een lagere klas. Waarom laat Dirk zich in elkaar rammen door zo’n snotneus?

Hij besluit om zijn klasgenoot te helpen, maar voordat hij tot actie kan overgaan, hoort hij achter zich de zware stem van meester De Wit:
“Wat is hier aan de hand?”

De leerlingen gaan opzij. Meester De Wit pakt de bebrilde jongen bij zijn kraag en trekt hem van Dirk. Hij vraagt:
“Waarom zijn jullie aan het vechten?”
“Hij begon!” zegt de jongen met de bril.
“Hij noemde mij een stinkdier!” zegt Dirk.
“Dat ben jij ook!”

Deze laatste opmerking leidt tot grote hilariteit bij de omstanders, maar drie mensen kunnen er niet om lachen.

Dirk lacht niet, want hij is het slachtoffer.

Meester De Wit lacht niet, want dat is zijn beroep.

Ruben lacht niet, want hij denkt na. Hoe kan het dat een leerling uit een lagere klas het durft op te nemen tegen een zesdeklasser? En dan nog wel tegen Dirk, van wie alleen al de omvang bij de meeste jongere kinderen angst inboezemt. En dan nog wel zo’n schrielkip, zo’n bleke brillenjood. Is het op De Akker normaal dat kinderen uit een lagere klas geen respect tonen voor de hoogste klas, voor degene die alles kunnen en bijna naar de grote school gaan? Dat ettertje heeft een lesje nodig.

De dagen daarna houdt hij de jongen met de bril in de gaten. Ruben leert dat hij Robin heet. Hij hoort eigenlijk in de hoogste klas te zitten, maar hij is in de eerste blijven zitten, omdat hij nooit deed wat de juf zei. In dat jaar kreeg zij een hartaanval. Volgens de schoollegende was Robin daar de oorzaak van. Ongelooflijk dat zo’n kwaadaardig kind zo lang ongehinderd zijn gang kan gaan. Ruben zal daar wel even een einde aan brengen.

Twee weken gaan echter voorbij zonder dat Ruben de kans krijgt om hem aan te pakken. Steeds is er wel een leraar in de buurt.

Dan is het sportdag. Voor Ruben is dat de beste dag van het jaar, want het is zijn kans om uit te blinken. Voor rekenen en taal haalt hij magere cijfers, maar bij gym behoort hij tot de besten van de klas. Nee, tot de besten van de hele school. Hij kan harder rennen dan iedereen. Hij springt hoger en hij springt verder dan alle anderen.

Aan het eind van de middag zijn de uitslagen bekend. Meester De Wit leest ze voor, terwijl hij wordt omringd door leerlingen. De hele dag heeft Ruben niet aan zijn wraakplannen gedacht, maar nu ziet hij Robin achter meester De Wit staan. Hij geeft de man ezelsoren door zijn hand met uitgestoken wijs- en middelvinger achter zijn hoofd te houden. Enkele kinderen gniffelen. Als de meester achterom kijkt, haalt het ettertje snel zijn arm naar beneden. Meester De Wit kijkt weer voor zich en Robin geeft hem opnieuw ezelsoren.

‘Nu ben ik ‘t zat’, denkt Ruben. Hij maakt zich los uit het groepje leerlingen. Hij loopt om iedereen heen tot hij achter Robin staat. Dan haalt hij hem met één welgeplaatste beweging van zijn been onderuit. Vervolgens schopt hij hem één keer hard in de maag, terwijl hij schreeuwt:
“Smerige brillenjood!”

Hij geeft hem nog een schop:
“Zielige krielkip!”

Nog een schop:
“Vuile…”

Schop.

“Vuile…”

Schop.

“Vuile Akkerkakker!”

Achtergrond

Als kind zat ik op de basisschool De Akker. Toen ik in groep 5 zat, ging De Akker fuseren met de Anne Frank-school. Ook de klassen werden samengevoegd. Alleen groep 6 van de Anne Frank-school bleef een afzonderlijke klas.

In dat jaar kreeg ik ruzie met één van de leerlingen uit die klas. Vervolgens keerde die hele klas zich tegen mij. Met name een populaire, sportieve jongen maakte mij het leven zuur.

Jarenlang heb ik mij afgevraagd waarom deze jongen zo’n hekel aan mij had. Om hier achter te komen heb ik de gebeurtenissen beschreven vanuit zijn perspectief. Ik moet zeggen, dat heeft voor mij wel een aantal dingen verhelderd. Misschien was ik als kind toch niet zo aardig.  😉